Marijke van Geest | Pruimen

Pruimen

Geplaatst op 14 januari 2010 door Marijke van Geest

 

Hij zit al geruime tijd recht op zijn stoel. Bedachtzaam bladert hij door het boek dat voor hem ligt. Ik hoor het papier knisperen tussen zijn vingers. Hij schraapt zijn keel…

Jaap en Bert schieten met doperwten op elkaar. Na een blik van mama vechten hun benen onder de tafel de vete uit. Pim kijkt dromerig voor zich uit en laat af en toe zijn doorschijnend blauwe ogen naar buiten dwalen. Met zijn wijsvinger volgt hij de contouren van een jusvlek op het tafellaken. Ik herken er de vorm van Afrika in. Anne knoeit nog met haar pap. Zij ondersteunt haar hoofd met haar linkerhand en laat telkens een halfvolle lepel in haar mond verdwijnen. Ze likt er maar zo ’n beetje aan, want als ze de lepel uit haar mond neemt is die nog steeds halfvol. Aan tafel treuzelt zij altijd en prakt het eten op haar bord zo fijn dat het op babyvoeding lijkt. Met zuinige vorkjes laat ze het in haar mond verdwijnen. Met Ellen vermijd ik het oogcontact. Aan tafel hangt er vaak een lachbui tussen ons in, die onbeheersbaar wordt zodra we eraan toegeven en die meestal uitmondt in straf. Zittend naast mama laat ik mijn hoofd tegen haar ronde schouder rusten. Het beweegt mee op het ritme van haar ademhaling. Haar handen strijken onzichtbare plooien in het tafellaken glad. De groefjes in haar vingers zijn donker gekleurd door het schillen van de aardappelen. Met mijn oor tegen haar arm hoor ik mijn bloed suizen. Of is het haar bloed?  Mijn wang trekt samen om een uitgekauwde prop draadjesvlees. Vies, ik wil het uitspugen, maar durf het niet.

Papa schraapt opnieuw zijn keel en laat geruisloos zijn vingers op de tafelrand trommelen. Plotseling dondert zijn stem door de kamer: ’Eerbied…!’

De dreiging laat zijn stembanden trillen. Hij rekt het woord zover uit dat het nog boven de tafel zweeft als hij zijn mond alweer gesloten heeft. Als geleide projectielen schieten zijn ogen van de een naar de ander. De hond staat geschrokken op en legt zijn vierkante kop op vaders dijbeen. Halverwege het bord en haar mond komt de lepel van Anne met een rukje tot stilstand, om dan weer langzaam naar beneden te zakken. Na nog wat slap geduw staken de jongens hun gevecht. Ellen giechelt. Haar geluid vindt weerklank in een holte ergens achter in mijn neus. Ik voel een lachje kriebelen en houd mijn adem in om het te onderdrukken. Mama gaat iets rechter zitten. ’Toe nou, jongens’ zegt ze zacht, ’Vader wil lezen…’

In een langzaam gebaar legt papa zijn handen, met de palmen omhoog, naast de bijbel. De voorjaarszon, die schuin de kamer binnen valt, weerkaatst in zijn kalende schedel en tovert sterretjes in de krans van grijze haren die zijn hoofd omlijst. Hij zucht hoorbaar en laat de stilte die erop volgt voor hem werken. Zodra hij begint te lezen verandert zijn gezicht. De scherpe lijnen wordt zachter en zijn ogen krijgen een uitdrukking die ik niet van hem gewend ben. Zijn stem klinkt anders; lichter, stiller… en draagt toch verder. Ik sluit mijn ogen en in mijn hoofd rijgen de plaatjes zich aaneen tot het verhaal dat hij vertelt over de hof van Eden.

Ik zie Adam, volmaakt door God vormgegeven uit klei. Ongeveer zoals ik op school mijn kabouters boetseer. Bij mij worden het vormeloze mannetjes, met een  groot hoofd en veel te korte armen. Ik zie Eva, gemaakt uit een rib van Adam. Het beeld valt samen met de ribkarbonades in de vitrine van de slager. Adam en Eva… ik proef hun namen op mijn tong, zoals zij in hun naaktheid de namen proeven van alle dieren die met hen in het paradijs leven. Ik zie hoe Eva ’s lange, zwarte haar over haar schouders valt, terwijl ze vruchten verzamelt voor haar Adam. Schaamteloos levend tussen tropische planten en geurende bloemen die nog geen naam hebben. Die in het eerste licht van de zon hun hoofdjes buigen om kleurige vlinders te lokken. Midden in die tuin zie ik de boom der kennis van goed en kwaad. In de takken loert de slang, die met een gespleten tong onwaarheden lispelt. Die Eva verleidt om de vruchten van die boom te plukken. Eva heeft het er moeilijk mee en ik zie de pruimenboom van Vellekoop, met takken die ver over onze tuinmuur steken. Ik denk aan de matblauwe vruchten, die verleidelijk zoet geuren en waar ik net niet bij kan. Niet bij mag, omdat ze niet van ons zijn. Na de oogst legt de buurvrouw wel eens wat pruimpjes op de muur. Maar nooit zijn die zo groot en sappig als de verboden vruchten die boven onze tuin hangen en waar ik zo ‘n trek in heb.

Papa ‘s dagelijkse stem brengt me terug in de werkelijkheid. Ik open mijn ogen, kijk hem niet aan, maar voel dat zijn blik zich aan me vastzuigt.

’Hoor je me niet…?’ vraagt hij geringschattend.

’Ja, Papa’ fluister ik.

’Nou dan… het laatste woord… of zat je weer te dromen?’ zegt hij.

Hij kijkt triomfantelijk naar de anderen. Hoopvol kijk ik op naar mama, maar zij doet of ze het niet merkt. Aan de overkant van de tafel maakt Ellen krampachtige bewegingen met haar lippen in een poging om mij geluidloos voor te zeggen. Als echte mannen spelen mijn broers het spel van papa mee. Zij kennen de straf die onlosmakelijk verbonden is met het niet weten van het laatst gelezen Bijbelwoord. Jaap steekt vermanend zijn vinger naar me op. In de stilte richten alle blikken zich op mij. Beschaamd sla ik mijn ogen neer.

’Ik wacht…’ zegt papa.

’Pruimen?’ vraag ik zacht.

Achter hun hand proesten de jongens het uit. Anne verslikt zich in haar laatste hapje.

’Zwijg…’ buldert papa en dan dreigend tegen mij: ’wat…?’

’De pruimen… van Vellekoop…’ probeer ik opnieuw.

’Verdwijn… ga uit mijn ogen!’

Papa ‘s stem heeft alle glans verloren en kaatst hard terug uit alle hoeken van de kamer. Ik maak me klein, kleiner nog en sluip de gang in, de trap op. Op de bovenste trede ga ik zitten, met mijn jurk strak over mijn knieën en mijn kin tussen mijn gebalde vuisten. Tussen de spijlen van het traphek door kan ik nog net de geluiden van beneden horen. Een baldadig rumoer, dat hoort bij het stoeien na het eten, stijgt op. Ik zit hier, uitgesloten van het bevrijdende spel.

Met een kort gebaar veeg ik mijn tranen weg. Wacht maar… in de herfst zal ik ze allemaal krijgen. Een voor een ga ik die pruimen plukken. Ik scheur ze open met de nagel van mijn duim. Allemaal zal ik ze opeten, tot het sap langs mijn kin loopt en mijn buik ervan barst. De pitten zal ik in mijn wang verzamelen tot ze pijn gaan doen. En dan spuug ik ze allemaal over de muur.

© Marijke van Geest

Over

Marijke is geboren als laatste kind in een Westlands gezin met acht kinderen. Zij woonde een deel van haar jeugd in Limburg en Duitsland, waar zij tweetalig opgroeide. Zij is getrouwd en werkzaam als vrijgevestigd eigenaar / therapeut en trainer in haar praktijk voor psychologische zorg en training Geestkracht in ‘s-Gravenzande. Marijke schrijft poëzie sinds haar vijftiende jaar. Haar inspiratie vindt zij in de natuur en in de menselijke levensweg. Haar gedichten komen tot stand door vrije associatie op een enkel woord of beeld. Het schrijven van poëzie is haar manier om haar binnenwereld te vertalen.

1 Reacties voor dit bericht

  1. Engeltje Says:

    Prachtig geschreven! Ik hoor de stemmen, voel de spanning, ik ruik de geur, ik ben weer kind!

Laat een reactie achter





Onze Sponsoren-Partners

OPMERKING:

Alle Proza en Poezië op deze site is auteursrechtelijk beschermd, en mag alleen met schriftelijke toestemming van de auteur elders gepubliceerd worden.

LIKE ONS OP FACEBOOK:

Laatst toegevoegde uitgave

  • Beste mensen, Hierbij de link naar de livestream van de presentatie van de erotische dichtbundel Vertalersweelde in het kielzog van (en als ode aan) de …Bekijk alle details
  • Het vermoeden van oorlog

    Het vermoeden van oorlog

    De bundel Het vermoeden van oorlog draagt de naam van het titelgedicht, waarmee Alleblas in 2020 de landelijke Plantage Poëzieprijs won. Het is  een reflectie …Bekijk alle details

Nieuwsbrief

Op de hoogte blijven van de laatste nieuwtjes , meld u hier aan dan ontvangt u
onze nieuwsbrief.
* = verplicht veld